“Natuur is overal, als je er maar oog voor hebt”
Verslag van het KAN Café met Jip Louwe Kooijmans (SOVON), door René Didde
We schrijven een zeer natte periode na het natste jaar 2023 ooit gemeten. In de eerste KAN-café-bijeenkomst van het nieuwe jaar noemt Jip Louwe Kooijmans als zijn mooiste natuurmoment van de laatste maand de korte koude periode van begin januari, die weer snel overging in een zachte periode. ‘Er lag nog ijs, en als je dan ziet hoe ganzen en aalscholvers blij worden dat er weer ijsvrij water is!’
De ornitholoog heeft dit soort trends goed in de smiezen, want hij woont in Amsterdam hoog in een torenflat waar hij bij helder weer zelfs de Domtoren in Utrecht kan zien. Opgegroeid in de binnenduinrand was hij vertrouwd met spechten en uilen. ‘Toen ik vijfendertig jaar geleden naar Amsterdam verhuisde, was ik bang dat ik het contact met de natuur zou verliezen, maar dat was niet zo. Er duiken ook vogels op langs de kades. Natuur is overal, als je er maar oog voor hebt’, zegt hij nog wat hees als gevolg van griep tegen cafébaas Coen van Rooyen, in het dagelijks leven directeur van WoningBouwersNL.
De lessen van Jip Louwe Kooijmans
- Soorten zijn ‘volgend’ aan het landschap; de wijze waarop mensen het landschap veranderen, bepaalt welke soorten er kunnen voorkomen en welke er zullen verdwijnen.
- Het landoppervlak in Nederland is de laatste 150 jaar niet kleiner maar groter geworden.
- De verdichting van het stedelijk gebied heeft de ruimte voor stadsvogels verminderd.
- Natuurinclusieve ontwikkeling begint pas ná de bouw, want natuur heeft tijd nodig. Natuurinclusief bouwen betekent: voorwaarden scheppen voor natuurlijke processen.
- Gewoon beginnen, gewoon doen.
- Bouw zodanig dat er verbindingsruimte blijft voor leefgebieden van dieren.
- Bestraat alleen als het nodig is; parkeerplaatsen kunnen heel goed met grasstenen worden aangelegd.
Louwe Kooijmans, hoofddocent bij het KAN-leertraject, was jarenlang teamhoofd van het beschermingsprogramma stadsvogels bij Vogelbescherming. Hij is nu meetnetcoordinator bij SOVON, de organisatie die veelal in opdracht van de overheid data verzamelt over vogels in Nederland. ‘Dat doen we met een landelijk meetnet. Dat is te vergelijken met een thermometer of weegschaal. Door gedurende lange tijd volgens een gestandaardiseerde manier te meten, kun je trends zien, inclusief een ingecalculeerde afwijking’, legt hij uit. Je ziet dat je koorts hebt of afvalt, of dat het goed gaat met de huismus of de zeearend.
De manier waarop wordt geteld, verschilt per landschap. ‘In de stad is sprake van een besloten landschap. Dan volstaan kleine maar gestandaardiseerde waarnemingen van vijf minuten in je tuin of op balkon. De Waddenzee is een wijds landschap. Daar meten we altijd bij springtij. De vogels zitten dan geconcentreerd op de schaarse zandplaten.’
De waarnemingen verschillen niet alleen per landschap, maar ook per soort. Huismussen leven kort, ongeveer twee jaar, en kennen een hoog geboortesterftecijfer. Huiszwaluwen leven in kolonies, dus daar is het handig de nesten te tellen. ‘Soorten als de ooievaar of zeearend broeden eenmaal per jaar, maar hebben een heel lange broedtijd dus daar heb je een grote trefkans in waarnemingen.’
Of het nu goed gaat of slecht gaat met een soort, is niet makkelijk te zeggen. Het hangt af van het landschap, zo blijkt ook uit Louwe Kooijmans’ boek ‘Nederlandse vogels in hun domein’. ‘Vogels volgen het landschap dat door de mens is bepaald. Eenden zwemmen in water. Haal je een plas weg voor de bouw van een stad, dan verdwijnen de eenden, maar kunnen er wel andere vogelsoorten voor in de plaats komen.’
Ruimtegebrek?
We klagen over het gebrek aan ruimte in Nederland, maar volgens Louwe Kooijmans is het landoppervlak in Nederland de laatste 150 jaar groter geworden. De mens heeft Flevoland ingepolderd en de Maasvlakte aangelegd. ‘We bepalen ook de grondwaterstand en het zoet- en zoutgehalte van water. We voeren in onze Delta nog steeds veel water af, maar het water is wel minder vervuild geworden (al voldoet het nog lang niet aan de Kaderrichtlijn Water). En ‘Ruimte voor de rivier’ was goed voor de vogels.’
Het feit dat er meer huizen zijn, betekent niet dat er meer huismussen zijn. Het gaat ook om de omgeving van het huis want dat is het leefgebied van de huismus waar voedsel wordt gezocht.
Toch is de bebouwing en vooral verdichting een punt van zorg, vindt de ornitholoog, zonder een scherp oordeel te vellen na diverse vragen van Coen van Rooyen. ‘Het feit dat er meer huizen zijn, betekent niet dat er meer huismussen zijn. Het gaat ook om de omgeving van het huis want dat is het leefgebied van de huismus waar voedsel wordt gezocht. En daar is vaak minder te vinden voor de vogels omdat bebouwing van de overhoekjes de laatste stukjes groen opslokken.’
Verdichting is niettemin gecompliceerd, en een oordeel erover genuanceerd. ‘Enerzijds ontzie je het buitengebied, maar er verdwijnt leefgebied in de stad, óók voor de mens trouwens. Anderzijds kunnen er in theorie in een stad wel veertig vogelsoorten terecht, en in een polder slechts tien. Maar bebouw je de polder, dan ben je wel al je kieviten kwijt.’
Daar komt bij dat nieuw groen tijd nodig heeft voor het wat wordt. En niet alle groen is goed. ‘Gras is geen groen, een struik is geen bos. Het Amsterdamse Bos, het Kralingse Bos, ‘t Twiske, oké. Daar staan intussen oude bomen, interessant voor spechten, bosuil, gaai. De oude bossen op de zandgronden gaan echter achteruit door verzuring (stikstof) en droogte.’
Een alternatief voor verdichting zouden volgens Jip Louwe Kooijmans scheggen kunnen zijn die als groene vingers de stad in steken, zoals in Amsterdam. ‘De Amstel is een goed voorbeeld, de scheggen aan de westkant van de stad. Deze ruimtelijke ordening moet je wel eeuwen volhouden.’ ‘Ja, en tegelijk zorgen dat deze groene vingers niet als zwemvliezen dichtgroeien’, vult Coen van Rooijen aan.
Het beste is zodanig te bouwen dat er verbindingen blijven waar leefgebieden voor dieren mogelijk zijn, aldus de ornitholoog. ‘Multifunctioneel ruimtegebruik, waarbij leefgebieden integraal onderdeel zijn van de planvorming. Een berm langs een weg en een oever van een kanaal is al een verbinding. Het is een cruciale voorwaarde dat netwerken blijven bestaan. En geef het de tijd! Natuurinclusieve ontwikkeling begint pas ná de bouw.’
Ik merk voortdurende verbeteringsdrang bij projectontwikkelaars. We zien ook in het KAN-leertraject dat men snel leert.
Onderschat de sector dat, wil de KAN-cafébaas weten. ‘Ze staan er niet altijd bij stil’, zegt Louwe Kooijmans. ‘Anderzijds heet de bouwsector ‘conservatief’ te zijn, maar ik merk voortdurende verbeteringsdrang bij projectontwikkelaars. We zien ook in het KAN-leertraject dat men snel leert. We moeten al weer nieuwe informatie brengen. Dat is een goed teken, wat niet betekent dat alles goed gaat.’
Zoals? ‘Bij het nieuwe hoofdkantoor van Vogelbescherming bleef de vegetatiemat voor een natuurinclusief dak in eerste instantie achterwege, omdat de aannemer niet wist hoe hij het moest aanleggen. En neststenen zouden koudebruggen veroorzaken.’ Gewoon doen en beginnen, is het advies van de vogeldeskundige.
Wat moeten we morgen doen en wat moeten we niet meer doen, vraagt Coen van Rooijen. ‘Maak keuzes voor de natuur! De mens bepaalt immers het landschap. Vleermuizenkasten aanleggen, gewoon doen. Doe het maar voor het eerst.’
En wat niet meer doen? ‘Bestraat alleen als het nodig is. Parkeerplaatsen kunnen ook heel goed worden uitgevoerd met grasstenen. Tredvegetatie als weegbree en herderstasje kan daar goed uit de voeten, en dat trekt ook weer zaadetende vogels aan.’
Het volgende KAN Café vindt plaats op 7 maart, van 13.00-14:00 uur. Deze keer met Fred Prins, waterexpert, onder meer over hergebruik van regenwater.