Puntenlijstjes, icoonsoorten, habitatbenadering: hoe geef je biodiversiteit een cijfer?
Verslag van de deelsessie ‘Puntenlijstjes, icoonsoorten of habitatbenadering?’ met ecologen Geert Timmermans (gemeente Amsterdam), Gideon Vreeman (gemeente Amersfoort) en Rombout van Eekelen (gemeente Breda) o.l.v. Claudia Bouwens, tijdens de KAN platformbijeenkomst op 6 juni in Naturalis in Leiden. Verslag door Henk Bouwmeester.
Veel plannen voor gebiedsontwikkelingen en projecten blinken uit in natuurwaarde. In de renders hebben bloemen, vogels en vlinders het prima naar hun zin. De vraag is: hoe borg je de natuurwaarde en hoe voorkom je greenwashing? Wat doen gemeenten om doelstellingen op het gebied van biodiversiteit hard te maken? Stadsecologen van Breda, Utrecht en Amsterdam delen hun inzichten.
Breda: habitatbenadering
De gemeente Breda wil in 2030 de eerste Europese stad in een groen park zijn. Rombout van Eekelen (gemeente Breda): “Een gedragen ambitie heb je nodig voor je eraan begint.” De koers naar Stad in het Park staat beschreven in het Groenkompas met daarin noties als ‘veel groen’, ‘kleine stadsparken’ (pantoffelafstand) en ‘compacte stad in aantrekkelijk buitengebied (fietskwartierke)’. De gemeente heeft verschillende stadslandschappen gedefinieerd en omschreven en bouwpartijen moeten in hun ontwerpen kiezen voor groenelementen die bij het betreffende landschapstype passen. Verder is er een groennorm vastgesteld: bij grondgebonden woningen moet 20 procent van het plangebied groen zijn en bij gestapelde bouw 35 procent. De helft van het groen moet bestaan uit biodiverse (natuurlijke) vegetaties. Verder moeten bouwpartijen doelsoorten kiezen die passen binnen het betreffende stadslandschap en maatregelen treffen om voor die soorten een goede habitat te realiseren.
Utrecht: doelsoorten
De gemeente Utrecht heeft in samenwerking met ingenieursbureau Tauw de “Utrechtse bouwstenen voor natuurinclusief ontwerpen en bouwen” opgesteld. Doelsoorten (ook wel ‘gidssoorten’) zijn daarin beschreven als ontwerptool voor ontwerpers en bouwpartijen. Gideon Vreeman (tot voor kort gemeente Utrecht, nu gemeente Amersfoort): “Ecologische kennis is best wel vaag, terwijl een architect heel precies werkt. Er is dus een vertaalslag nodig.” Die vertaalslag is gevonden door een aantal soorten die in een hoog-stedelijk milieu kunnen gedijen, te beschrijven: de grote klokjesbij, de huismus, de egel, de bittervoorn en de kleine watersalamander. De gedachte is, dat als deze soorten in de stad hun habitat vinden, de stad ook voor andere soorten aantrekkelijk is. De doelsoorten zijn daarmee maatgevend voor de basiskwaliteit van de natuur in de stad.
De gedachte is, dat als deze soorten in de stad hun habitat vinden, de stad ook voor andere soorten aantrekkelijk is. De doelsoorten zijn daarmee maatgevend voor de basiskwaliteit van de natuur in de stad.
Van de doelsoorten zijn concrete habitateisen beschreven inclusief bouwstenen voor hun leefgebied. Voor gebieden en gebouwen zijn enkele kwantitatieve en kwalitatieve eisen genoemd die bouwpartijen in het Programma van Eisen voor hun project kunnen overnemen. Gideon Vreeman: “De inzet op gidssoorten vormt een waarborg voor samenhang gedurende het hele planproces. Van natuurbeleving met gidssoorten, naar vlekkenplan, naar functiekaart, naar uitwerking op VO en DO-niveau”. Deze aanpak is flexibel en biedt ruimte voor creativiteit in het ontwerpproces. Tegelijk is hierdoor een koppeling met monitoring en bijsturing mogelijk.
Amsterdam: puntenlijstjes
De gemeente Amsterdam kent een lange traditie van bouwen met de natuur. Om te beginnen met een 100 jaar oude ruimtelijke structuur met groene scheggen die vanuit het buitengebied tot bijna in de binnenstad reiken. In 1996 is een hoofdgroenstructuur vastgesteld en die in 2012 vervangen door een ecologische hoofdstructuur waarbij de stad een schakel vormt in het Natuurnetwerk Nederland. Voor de komende jaren zijn de uitgangspunten voor een groene stad vastgelegd in de ‘Groenvisie Amsterdam 2020-2050’.
Om alle ambities ook in bouw- en ontwikkelingsplannen gerealiseerd te krijgen, heeft Amsterdam een puntensysteem vastgesteld. Regel: je moet minimaal 30 punten halen, anders mag je niet meedoen in een tender. Daarboven geldt: hoe meer punten, hoe groter de kans dat je een tender wint. Er is een handboek ‘Natuurinclusief bouwen en ontwerpen’ aan gekoppeld ter inspiratie. Daarin staat hoe je de punten zou kunnen halen. Er zijn twintig maatregelen beschreven waaronder groene daken, groene gevels en nestplaatsen. Als bijvoorbeeld minstens 40 procent van het bruikbare dakoppervlak wordt ingericht als natuurdak, levert dat 15 punten op. Een groene muur levert 20 punten op als die minimaal 25 procent van het beschikbare geveloppervlak beslaat. Geert Timmerman (gemeente Amsterdam): “We schrijven niets voor. Bouwpartijen kunnen zelf bepalen hoe ze de punten halen. En onze ervaring is dat het werkt. Als een tender wordt gewonnen met bijvoorbeeld 90 punten, dan zien we dat het aantal punten in de VO- en DO-fase nauwelijks daalt.”
Inspiratie; geen afvinklijstje
Het Overleg Standaarden Klimaatadaptatie (OSKA) heeft in het afgelopen jaar in opdracht van het ministerie van LNV de behoefte aan standaardisatie op dit punt aangetoond: meer uniformiteit kan een stimulans betekenen voor biodiversiteit en natuurinclusief bouwen. Binnen het OSKA is een Actieteam opgericht om een landelijk (punten)systeem te ontwikkelen. Wat op lokaal niveau nodig is, blijft echter maatwerk. In elk landschap, elke gemeente en elke ontwikkelingslocatie spelen andere wensen, kansen en doelen. Een landelijk waarderingssysteem moet daarvoor de ruimte bieden. Een puntensysteem mag ook geen afvinklijstje gaan worden, concluderen de deelnemers aan deze sessie. Je moet blijven nadenken. Als het een afvinklijstje is, is er kans dat je samenhang mist. Dus inspiratie staat voorop. Daarna is een waarderingssysteem nodig om groene beloftes ook in tenders te kunnen meewegen.
Presentaties sessie Puntenlijstjes, icoonsoorten of habitatbenadering