Bestaand stedelijk gebied verdichten én vergroenen, kan dat?
Verslag van het plenaire deel van de KAN platformbijeenkomst op dinsdag 6 juni in Naturalis in Leiden. Door René Didde. Foto’s: Heijblom fotografie.
Waar kun je beter spreken over biodiversiteit dan in Naturalis in Leiden, een van de grootste natuurhistorische musea ter wereld met meer dan honderdduizend diersoorten. ‘Wel allemaal dood, da’s dan jammer’, grapt Koos Biesmeijer, wetenschappelijk directeur van Naturalis, en een van de sprekers op de bijeenkomst van het platform Klimaatadaptief en Natuurinclusief Bouwen, kortweg KAN.
Sinds de corona-zomer van 2020 werken Bouwend Nederland, NEPROM, WoningbouwersNL samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken, Infrastructuur en Waterstaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan de opgave om nieuwbouw beter bestand te maken tegen de klimaatverandering, die gepaard gaat met extreme droogte, hittestress én wateroverlast. Sterke vergroening is daarvoor een probaat middel. Daarmee kan tegelijk de biodiversiteit, de natuurwaarde en de belevingswaarde van de gebouwde omgeving verbeteren. Door middel van excursies, themabijeenkomsten en publicaties over bijvoorbeeld nestkastjes, bewoners verleiden tot biodiverse tuinen en een landelijk puntenstelsel, proberen woningbouwers en ontwikkelaars in het KAN platform de klimaat- en natuuropgave in de nieuwbouw op een hoger plan te brengen.
Op deze bijeenkomst in Leiden staat de vraag centraal hoe je die opgave in bestaand stedelijk gebied kunt realiseren. Daar is immers bijzonder weinig vrije ruimte. De bestaande infrastructuur en de wens om te verdichten zijn serieuze beperkingen in de ambitie. Deze middag is mede georganiseerd door SIGS, dat staat voor ‘succesvol implementeren van groene stadsontwikkeling’, een project van vereniging Stadswerk (gemeenten en openbare ruimte) en Wageningen Universiteit. Niet toevallig lijkt het daarom dat er opvallend veel vertegenwoordigers van gemeenten naar Leiden zijn gekomen. Bouwende bedrijven, stadsecologen en landschapsarchitecten beslaan vijftig procent van het ruim 140 deelnemers tellende gezelschap, gemeenten vormen de andere helft, zo constateert dagvoorzitter Coen van Rooyen, voorzitter van WoningbouwersNL en tevens freelance kroegbaas van het maandelijkse KAN-café.
Van Rooyen haalt het butterfly-effect aan, de vleugelslag van een vlinder in China die een tornado in het Caribisch gebied kan veroorzaken. ‘Zo kan het ook vanmiddag gaan’, pept Van Rooyen de zaal op. ‘Iets kleins dat we vandaag bespreken, kan straks grote gevolgen hebben in bouwplannen en gebiedsontwikkeling van gemeenten.’
Natuurinclusief ontwikkelen in hoge dichtheid – Robbert Snep, onderzoeker Groene Steden Wageningen Universiteit
‘Groen en gebouwen gaan steeds beter samen,’ opent Robbert Snep, ecoloog en onderzoeker aan Wageningen Universiteit. ‘Zelfs op de tiende verdieping van een gebouw vind je tegenwoordig hangende tuinen.’ Belangrijker nog is dat een hele generatie nieuwe architecten groen in de stad integreert in gebouwen, en ook in straten en wijken, aldus Snep. Een oud icoon in Nederland is de wijk Eva Lanxmeer in Culemborg, waar ‘gebouwnatuur’ en ‘tuinnatuur’ de verbinding maken met ‘wijknatuur’ en ‘straatnatuur’ en zo samen een natuurinclusieve woonwijk vormen.
Als de ruimte beperkt is, bijvoorbeeld door hoge bebouwingsdichtheid, dan is ‘going green’ echter een heuse uitdaging. De beschikbaarheid van de ruimte speelt een rol, en daarmee ook de gezondheid van de bomen en het aantal vogels en insecten. Maar ook sociale factoren als de acceptatie door bewoners kunnen belemmerend werken. ‘En soms gaat er in het proces iets mis, laat Snep zien aan de hand van een mooie groene ambitie voor een straat in een artist impression, die vervolgens als een bloedeloze stenen straat met een kaal hegje wordt gerealiseerd (dia 13 of dia 15).
Ambities smoren vaak in het programma van eisen in de aanbesteding. Daardoor ontstaat nog te vaak ‘decorgroen.’
Ambities smoren vaak in het programma van eisen in de aanbesteding. ‘Daardoor ontstaat nog te vaak ‘decorgroen.’ Met SIGS proberen twaalf gemeenten, Staatsbosbeheer en tal van belangenorganisaties, waaronder NEPROM en BNA de lijn omhoog te krijgen’, aldus Snep. ‘Zorg dat er groene ruimte blijft en deel zoveel mogelijk ruimte met groen.’
Denemarken laat zien dat verdichten en vergroening van de openbare ruimte succesvol kan zijn. ‘Satellietwaarnemingen tonen dat in Kopenhagen, Odense en Aarhus een substantiële toename van de bevolkingsdichtheid samengaat met een toename van stedelijk groen.’ Ook in Nederland kan een samenwerking tussen overheid en private partijen leiden tot vergroening van de openbare publieke ruimte en de private ruimte (tuinen, groene daken), aldus de onderzoeker.
Presentatie Robbert Snep
Ambities voor biodiversiteit in de stad – Koos Biesmeijer, Hoofd van de onderzoeksgroep Nederlandse Biodiversiteit en Samenleving en professor Natuurlijk Kapitaal aan de Universiteit Leiden.
Biodiversiteit is een containerbegrip van verschillen in genen tot verschillen in soorten, in netwerken en ecosystemen. Biodiversiteit begint bij jezelf. ‘Twee kilogram van je lichaamsgewicht bestaat uit andere soorten. Nog zo’n voorbeeld: op de in december 2021 op Texel aangespoelde maanvis van twee meter turfden onderzoekers vijftig verschillende soorten’, vertelt Koos Biesmeijer, wetenschappelijk directeur van Naturalis en onder meer vice-voorzitter van Natuurmonumenten. Al die soorten zoeken het zelf uit. Wil je ze ondersteunen, krijg je allerlei problemen. ‘Ze willen namelijk allemaal wat anders, dus je kunt het nooit iedereen naar de zin maken. De kieskeurigen vormen de minder algemene soorten en de niet-kieskeurigen met een breed dieet behoren tot de algemene soorten.’ In de stad zul je daarom sneller een merel vinden dan een zwarte specht (die oud bos nodig heeft), eerder een pad dan een vuursalamander.
Niet alleen de 100 duizend dode diersoorten in Naturalis, maar ook de soorten buiten het museum heeft Biesmeijer goed in het snotje. Neem de ooievaars, die heel Leiden als één groot netwerk zien en overal kunnen foerageren. ‘Maar kikkers zitten op een kleiner schaalniveau, dat je een dorpje zou kunnen noemen. Ze vormen populaties die door een blauw netwerk van sloten worden verbonden. En stel je bent een mier, dan is zelfs je kleine groene netwerk op te vatten als een hele wereld.’ Elke soort stelt eigen eisen aan een netwerk, wil Biesmeijer maar zeggen. ‘Best lastig dus, die biodiversiteit. Maar hoe groter het gebied, hoe beter het is voor alle soorten, en dus voor de biodiversiteit. Zeker als er verbindingen zijn.’
In de stad zou je naar een ‘basiskwaliteit natuur’ moeten streven, een soort minimaal niveau of drempelwaarde waarbij in ieder geval de algemene soorten zich thuis voelen
In de stad zou je naar een ‘basiskwaliteit natuur’ moeten streven, een soort minimaal niveau of drempelwaarde waarbij in ieder geval de algemene soorten zich thuis voelen. Een robuust leefgebied met een goede hydrologie en diversiteit aan vegetatie, niet te veel vervuiling en verharding vormen daarvoor de voorwaarde. ‘Een goede inrichting van de stad en een goed beheer van al dat blauw en groen zijn de condities voor de basiskwaliteit natuur met algemene soorten. En monitor die condities en soorten ook’, is de boodschap die Koos Biesmeijer mee wil geven. ‘We geven miljoenen uit aan de grutto, maar we kunnen beter miljoenen uitgeven aan het landschap, en daarin het verhaal van de grutto vertellen.’
Presentatie Koos Biesmeijer
Natuurinclusief ontwerpen in Utrecht – Gitty Korsuize, stadsecoloog
Utrecht is een van de snelstgroeiende steden van Nederland en kiest bewust voor verdichting in de stad om de natuurgebieden buiten de stad te ontzien. Toch moet elke ruimtelijke ontwikkeling de biodiversiteit versterken, zo is de ferme ambitie van de stad. ‘We hebben een Utrechtse lijst met 145 soorten, die door natuurinclusief bouwen geholpen moeten worden’, zegt stadsecoloog Gitty Korsuize. Voor 40.000 nieuwe bewoners wil de gemeente 440 hectare groen realiseren, ofwel 110 m² per persoon. Het is een uitdaging om deze verdichting én vergroening te bereiken, zeker in het paradepaardje van de stad, de Merwedekanaalzone. In deze oude bedrijfszone en rafelrand van 24 hectare worden liefst 6000 woningen gebouwd. ‘Dat is met 250 woningen per hectare een hoogstedelijk niveau’, zegt Korsuize. Ontwikkelaars en ontwerpers zijn welwillend. Korsuize (en haar voorganger Gideon Vreeman) zaten van meet af aan tafel om het belang van de natuur over te brengen en de ecologische ambities uit het vakjargon te halen en in concrete doelsoorten te vertalen.
We moeten niet overal het wiel gaan zitten uitvinden. Haast is geboden. We zitten in een biodiversiteitscrisis.
Voor vijf doelsoorten realiseert Utrecht de vijf V’s. Voldoende verblijfplaatsen, voedsel, veiligheid, verbinding en variatie verschijnen voor de egel, huismus, gewone dwergvleermuis, gierzwaluw en grote klokjesbij. In de handleiding ‘Utrechtse bouwstenen’ vinden inrichters en ontwerpers hoeveel nestkasten, aantallen meters haag en aantallen tuinen ze moeten aanbrengen om de huismus te plezieren. ‘Daarmee bieden we de soorten een kans’, zegt Korsuize. In het gevecht om de ruimte moeten de Utrechtse landschapsarchitecten ook verbindingen zien te maken tussen de private ruimte (binnentuinen) en de openbare ruimte en ook de vele verschillende eigenaren in een consortium daarvan overtuigen. ‘Betrek ook beheerders, zodat de maaimachine niet op het verkeerde moment komt’, aldus Korsuize. Hoewel gebaseerd op Utrecht is de ‘Utrechtse Bouwstenen voor natuurinclusief ontwerpen en bouwen’ een handleiding die als ‘groeidocument’ ook in andere steden kan worden gebruikt. ‘We moeten niet overal het wiel gaan zitten uitvinden. Haast is geboden. We zitten in een biodiversiteitscrisis. Het is al vijf over twaalf.’ Utrecht wil het tij keren en daarvan profiteert ook de inwoner. Als het in het hoogstedelijk Utrecht kan, kan het overal. ‘Want het wordt leuker in de stad als de je natuurlat hoger legt.’
Presentatie Gitty Korsuize
Plenaire afsluiting: de Mentimeter
Aan het einde van de vruchtbare middag in Naturalis in Leiden kunnen de 140 deelnemers zich uitspreken aan de hand van een tiental stellingen. Zo hebben de meeste mensen nieuwe inzichten opgedaan en gaan we ‘morgen met nog meer inzet en nog meer aandacht de bevlogenheid voor meer natuur in de stad overbrengen’.
De meerderheid is ook overtuigd van het feit dat het verdichten van de gebouwde omgeving en tegelijk verhogen van de biodiversiteit elkaar niet hoeven uit te sluiten. De stad kan in 2050 ‘groener’, ‘leefbaarder’, ‘natuurinclusiever’, ‘biodiverser’, ‘autovrij’ en ‘toekomstbestendiger’, aldus een greep uit de hartenkreten die de deelnemers via hun mobiele telefoon op de mentimeter kwijt kunnen.
De natuur in de stad kan terecht op grote groene plekken, groene verbindingen, groene daken, tuinen en gevels, of eigenlijk: ‘alles’.
Interessant is de score voor de vraag ‘hoe moet je de ontwikkelaar verplichten tot natuurinclusieve projecten?’ Daaruit komt naar voren: geen puntenstelsel (landelijk of gemeentelijk), waarbij je per voorziening punten kunt scoren. De meerderheid geeft aan het meeste heil te verwachten van een duidelijke ‘landelijke richtlijn en eisen’ over meer natuur in de bouwprojecten. Sommigen hekelen het woord ‘verplichten’ en spreken liever van ‘verleiden’.
Natuurinclusief bouwen vraagt van de projectontwikkelaar ‘creativiteit’, ‘lef’, ‘omdenken’, ‘kennis’, ‘ambitie’ en een ‘lange termijn visie’. En ook: ‘niet verwachten dat je meteen gierzwaluwen ziet’. Van de gemeente vraagt het naast kennis, visie en lef ook ‘capaciteit’, ‘beheer’, ‘geld’ en de inzet van een ‘stadsecoloog’ of zelfs een ‘dorpsecoloog’.
Een blokkade om meer natuurinclusieve steden te realiseren is onder meer ‘geld’, ‘geld’, ‘visie’, ‘kennis’, maar ook ‘de ruimtelijke puzzel’, ‘botsende belangen’, de ‘rol van nutsbedrijven’, ‘gebrek aan urgentie’ en ‘gebrek aan samenwerken’.
Mentimeter uitslagen