Rekenen op basis van de Maatlat: een eerste indruk
Op de Dag van de Projectontwikkeling, die eind mei plaatsvond in Den Haag, organiseerde het KAN platform een sessie over de Maatlat. Leon Valkenburg van TAUW, Daniëlle Freriks van het ministerie van BZK en Eva Baron, ministerie van IenW, gaven een algemene toelichting bij de Maatlat. Daarna was het aan Martijn van Gelderen van BPD om een beeld te schetsen van de praktische implicaties. BPD heeft tien projecten laten doorrekenen door een drietal bureaus, wat een eerste indruk geeft.
In maart stuurde minister De Jonge de Maatlat voor een groene, klimaatadaptieve gebouwde omgeving naar de Tweede Kamer. Deze maatlat geeft een kader aan landelijke eisen voor het voorkomen van wateroverlast, overstromingen, hitte, bodemdaling en droogte, en wil daarnaast ook de biodiversiteit verbeteren.
Daniëlle Freriks begint de KAN-sessie met een algemene inleiding over het hoe en waarom van de Maatlat: “Het klimaat verandert sneller dan we dachten, recente voorbeelden zijn de overstromingen in Italië en de extreme hitte in Spanje. Om toekomstbestendig te zijn moeten we de gebouwde omgeving dus gaan aanpassen. Water en bodem zijn daarbij sturend. We zien gelukkig dat het belang van groen en klimaatadaptief bouwen heel breed wordt gedragen.”
We werken op dit moment aan twee instrumenten: het Ruimtelijk Afwegingskader, voor locatiekeuze, en de landelijke Maatlat die zich richt op de inrichting en de bouwwijze.
“We werken op dit moment aan twee instrumenten: het Ruimtelijk Afwegingskader, voor locatiekeuze, en de landelijke Maatlat die zich richt op de inrichting en de bouwwijze. De Maatlat maakt aan de hand van doelen en prestatie-eisen duidelijk waar een project aan moet voldoen.”
Dan gaat Eva Baron nader in op de Maatlat: “Ondanks de vele goede initiatieven van overheden en marktpartijen zien we dat groen en klimaatadaptief bouwen nog te vaak van tafel valt, bijvoorbeeld door de stapeling van eisen en wensen. Daarom is er behoefte aan een minder vrijblijvende aanpak. Dat begint met een duidelijke definitie van de termen klimaatadaptief en natuurinclusief. Dit geeft vervolgens ook de mogelijkheid om een gelijk speelveld te creëren. Daarbij moet er uiteraard ruimte zijn voor maatwerk, omdat lokale omstandigheden in Nederland sterk kunnen verschillen.”
“De Maatlat is gericht op nieuwbouw, maar kan ook houvast bieden voor de bestaande bouw. In een aantal regio’s zijn al bestuurlijke afspraken gemaakt, en die hebben gediend als inspiratie. Het was niet nodig om met iets nieuws te komen. De Maatlat is vooral gericht op infrastructuur en de buitenruimte tot en met dak en gevel. Er wordt op dit moment ook gekeken naar mogelijkheden voor juridische borging, en er zal een periodieke herziening plaatsvinden.”
In een aantal regio’s zijn al bestuurlijke afspraken gemaakt, en die hebben gediend als inspiratie. Het was niet nodig om met iets nieuws te komen.
Oproep: ervaringen delen
Leon Valkenburg (TAUW) heeft meegewerkt aan de ontwikkeling van de Maatlat. Hij schetst het totstandkomingsproces: “De uitdaging was om te komen tot een Maatlat die niet in beton gegoten is, maar wél duidelijkheid geeft. Het belangrijkste dilemma is dat je een raamwerk wil op landelijk niveau, dat bruikbaar is in de Achterhoek, in Zeist, maar ook in Gouda. Sommige richtlijnen die we hebben verwerkt in de Maatlat zijn al vrij gangbaar, andere zijn wat nieuwer en daarom is het belangrijk om juist ook ervaringen uit de praktijk te verzamelen.” Leon roept de aanwezigen dan ook op om die praktijkervaringen te delen met het KAN platform en met de ministeries.
Zes thema’s
Dan bespreekt Leon de zes thema’s in vogelvlucht: “Bovenaan zie je per thema de doelstelling. Vervolgens zijn er landelijke normen en decentrale normen, landelijke richtlijnen, en voor zover van toepassing een voorkeursvolgorde. We hebben twee gebiedsspecifieke thema’s, te weten bodemdaling en gevolgbeperking overstromingen. Deze zijn dus niet overal van toepassing. Bij de gebiedsspecifieke thema’s is goed gekeken naar de bestaande regelgeving uit de regio’s Zuid-Holland, Utrecht en Metropoolregio Amsterdam.”
De Maatlat geeft naast de kort-en-krachtige normen en richtlijnen ook wat meer uitleg over hoe je een en ander kunt inventariseren. Neem bijvoorbeeld het thema biodiversiteit en natuurinclusiviteit. De derde richtlijn luidt: ‘Percentage groen op buurtniveau behouden en realiseren’. Leon laat de toelichting bij de Maatlat zien, die aangeeft hoe je deze richtlijn aanvliegt: “Dit is afhankelijk van de relatie tussen gemeente en ontwikkelaar. Je kunt alleen op je perceel je eigen bijdrage leveren. De gemeente zal daar in de openbare ruimte op moeten aansluiten. Dus ga samen het gebied verbeteren, en kijk niet alleen op je eigen kaveltje.”
Ik zou de Maatlat geen ondergrens noemen. Als je hieraan voldoet, dan scoor je een 8.
De ervaringen van BPD
Martijn van Gelderen begint zijn presentatie met een stevige statement over de Maatlat, naar aanleiding van een eerdere opmerking uit de zaal: “Ik zou de Maatlat geen ondergrens noemen. Als je hieraan voldoet, dan scoor je een 8.” Ook Martijn geeft aan dat er bij de Maatlat geen sprake is van iets nieuws, maar meer van een evolutie: “Dit soort overwegingen zat feitelijk al in onze gebiedsontwikkelingen, dit doen we al een tijdje, maar het kan en moet wél beter. De vraag is wat mij betreft: hoe passen de elementen die Leon Valkenburg net de revue liet passeren binnen de processen van de ontwikkelaar? Welke elementen moet je toevoegen of meer benadrukken?”
In het krappe halfuur dat Martijn rest, deelt hij zijn gedachten naar aanleiding van het doorrekenen van tien casussen door drie verschillende bureaus. Om te beginnen de trits Westland – Liermolensloot, Den Haag – Binckeiland, Vlaardingen – Museumkwartier en Moordrecht – De Brinckhorst, getoetst door bureau Waalpartners.
Martijn houdt het overzichtelijk, hij kijkt vooral door de oogharen naar de verhouding tussen het aantal groene scores (voldoet aan de Maatlat) en rode scores (voldoet niet) per project. Het overzicht kleurt behoorlijk groen, en deze eerste inventarisatie stemt dan ook redelijk tevreden, met de aantekening dat de projecten zijn getoetst aan het Zuid-Hollandse convenant, versie 1 (dat uiteindelijk in de Maatlat terecht is gekomen).
Interpretatie en ruimte voor discussie
Natuurlijk zijn er ook uitdagingen. Iedere score moet worden beoordeeld binnen de eigen, unieke context. En een ander probleem dat regelmatig terugkeert: hoe ga je scoren op relatief wollige termen, zoals in het geval van biodiversiteit, een ‘hoogwaardige habitat’. Wat is dat precies en wanneer ga je dat toetsen? Bij oplevering of na tien jaar? Dat maakt nogal wat uit, en ook de kwaliteit van het beheer speelt hierbij een rol.
Een ander type probleem doet zich voor bij waterberging. “Hoe erg is het als er een paar centimeter water op straat staat direct na een enorme hoosbui, terwijl er geen schade ontstaat door wateroverlast?” Het doel is dan behaald, maar het item kleurt wél rood, houdt Martijn de zaal voor. “Je kunt dus gaan discussiëren over de vraag: wat is nou precies waterberging? Het Museumkwartier in Vlaardingen bijvoorbeeld, is een ontwikkeling die op het diepste punt van de stad ligt. Niet afwentelen op de omgeving? Ja, me dunkt… Deze discussie gaat dus ook over de openbare ruimte. En je kunt niet altijd op een rapportcijfer 8 uitkomen. In sommige gebieden is de stap van een 5 naar een 6 misschien belangrijker dan de stap van 7 naar 8.”
Dat gezegd hebbend, is het grote voordeel van de Maatlat volgens Martijn dat je een benchmark hebt die het mogelijk maakt om projecten met elkaar te vergelijken. Eén van de algemene conclusies die hij trekt op basis van de doorrekeningen, is dat het creëren van 40% schaduw lastig is (gerekend op basis van de toename van de kroongrootte na tien jaar). “Soms heb je een 3D-omgeving nodig om dit goed te kunnen beoordelen. Dat is een tool die je niet altijd standaard in je ontwikkelproces tot je beschikking hebt, maar misschien moet je er toch naartoe om ook een digital twin van je gebiedsontwikkeling te maken.”
Verschillen per bureau
Martijn heeft ook onderzoeksresultaten meegenomen die zijn aangeleverd door SWECO. “Het eerste aandachtspunt is dat dit bureau – dat betrokken was bij de projecten – niet zomaar alle vragen kon beantwoorden. Bijvoorbeeld omdat de gehanteerde definities soms te wollig waren. Maar meer in het algemeen is het zo dat de antwoorden die ik krijg per bureau verschillen.”
Het moge dus duidelijk zijn dat er in dit stadium behoefte is aan feedback uit de markt om de Maatlat waar mogelijk te verbeteren. Het KAN platform heeft inmiddels een themagroep ‘Doorrekenen projecten met Maatlat’ in het leven geroepen die op 26 juni voor het eerst bij elkaar zal komen.
Algemene presentatie
Presentatie Martijn van Gelderen
Tekst & beeld: Anton Coops