De 3+30+300 vuistregel onder de loep
Verslag van het KAN-Café met Cecil Konijnendijk (Nature Based Solutions Institute) – door René Didde
Op een stralende lentedag, begin maart, is niemand minder dan Cecil Konijnendijk te gast in de KAN-broadcasting studio in Den Haag. Hij is de bedenker van de sterk aan populariteit winnende 3+30+300 regel, een vuistregel om stedelijk groen te bevorderen. Driekwart van de gemeenten werkt al met de eenvoudige methodiek. In Vlaanderen geldt het zelfs als een regionale groennorm.
Door cafébaas Coen van Rooyen, in het dagelijks leven directeur WoningBouwersNL, gevraagd naar een eenvoudig uitleg van de systematiek zegt Konijnendijk dat ‘ieder mens vanuit huis of werkplek uitzicht moet hebben op minstens 3 volwassen bomen. Verder moet in de buurt minstens dertig procent van het luchtoppervlak gereserveerd zijn voor boomkronen en maximaal binnen driehonderd meter moet iedereen toegang hebben tot zo hoogwaardig mogelijk openbaar groen van minstens 1 hectare. Dat kan een park zijn of een bos, maar bijvoorbeeld ook een begraafplaats.’
De lessen van Cecil Konijnendijk
- Driekwart van de gemeenten werkt al met de 3+30+300 regel, in Vlaanderen is het een (richtinggevende) norm.
- Niet alleen de hoeveelheid groen, ook de kwaliteit van groen moet aandacht krijgen.
- In nieuwbouwprojecten is vanzelfsprekend niet direct sprake van dertig procent boomkroonoppervlak. Werk er wel naartoe door goed ontwerp en gebruik gevelgroen, groene daken en pergola’s waar te weinig plaats is voor bomen.
- Weigeren een landelijke groennorm op te stellen is kortzichtig: in de EU-regelgeving zijn al percentages voorgeschreven.
- Bomen wortelen ons.
- Mensen verharden hun tuinen, al zijn er ook ‘zachte’ bubbels
Konijnendijk bedacht de lekker klinkende ‘drieslag’ tijdens de Covid-lockdown in Barcelona. ‘Toen bleek hoe belangrijk ‘groen’ in de stad was. De voordelen van een groen park binnen 300 meter zijn het best onderbouwd en al onderdeel van WHO-aanbevelingen. Mensen zijn daar gezonder, hebben minder overgewicht en zijn minder gestrest. De 30% boomkronen is vooral van belang vanwege verkoeling en waterbuffering. Zichtbaar groen, gevat in de vraag naar 3 grote bomen, is belangrijk voor ons geestelijk welbevinden en creativiteit.’
Het is het startschot voor een boeiende discussie, ondanks de afwezigheid van de zieke tafeldame Claudia Bouwens die het kroeggesprek evengoed vanuit huis volgt. Gevraagd naar het natuurmoment van de afgelopen maand zegt Konijnendijk, directeur van het Nature Based Solutions Institute, dat hij genoot van de weidevogels in het wijdse waterland van de Zuid-Hollandse Alblasserwaard, een landschap dat hem deed denken aan dat van de Zuid-Hollandse eilanden. ‘Dat is mijn geboortegrond. Zoals overal in Nederland is het natuur in een door mensen gecreëerd landschap, natuur in een cultuurlandschap, ofwel bioculturele diversiteit.’
De combinatie cultuur en natuur blijkt de rode draad in de carrière van Cecil Konijnendijk. Hij studeerde bosbouw in Wageningen. Niet om boswachter te worden, maar om tussen de mensen te staan. Schreef een master over ‘urban forestry’, woonde een tijdlang in de Noordse landen waar hij in Finland promoveerde op een vergelijking van stadsbossen in Europese steden. ‘In Scandinavië en Finland groeiden steden in de bossen, in Nederland is het omgekeerd. Het is een evolutionair gegeven: wij komen uit de savannen. Bomen bakenen onze plaats af en wortelen ons. Bomen geven kwaliteit aan onze leefomgeving.’
Konijnendijk noemt zich ‘onderzoeksactivist’ bij zijn bureau Nature Based Solutions Institute. ‘Wij denken mee, helpen mensen verder en schrijven soms mee aan plannen ter vergroening van steden.’
Mijn vuistregel betreft minimum-eisen, en je moet zeker naar kwaliteit kijken, al winnen bomen het altijd van heesters en andere planten als je naar het verkoelend vermogen kijkt.
Vuistregel onder de loep
Door de stedelijk groenexpert Joeri Meliefste van Sweco is ingebracht dat zicht op één volwassen boom, twintig procent kroonoppervlak en op 300 meter een flink park een minstens zo goede vuistregel is. Aanvullend pleit Meliefste voor 50 m² openbaar groen per bewoner in buurt en vindt hij dat de kwaliteit van het groen (gelaagdheid, variatie, biodiversiteit) moet meetellen in stedelijk groen. Cecil Konijnendijk is het met dat laatste zeker eens. ‘Mijn vuistregel betreft minimum-eisen, en je moet zeker naar kwaliteit kijken, al winnen bomen het altijd van heesters en andere planten als je naar het verkoelend vermogen kijkt. Bomen in een groenere stad kunnen honderden mensenlevens redden of verlengen tijdens hittegolven. Het gaat erom dat we met z’n allen bereiken dat we meer groen toevoegen in de stad, en aanjagen dat de oppervlakte aan boomkronen toeneemt, uiteraard van zo hoog mogelijke kwaliteit, liefst inheems en biodivers.’

Geen nationale groennorm
Omdat er door het Rijk geen beslissing wordt genomen over een nationale groennorm, is het terecht dat gemeenten zelf lokale normen gaan stellen, vindt Konijnendijk. Zijn vuistregel helpt daarbij goed, gezien de grote hoeveelheid gemeenten die ermee werken. ‘Dat een pergola, groen dak of groene gevel daarbij soms meetellen, is niet erg, zeker niet als tussenstap naar structureler en hoogwaardiger groen. Zeker bij nieuwbouw is die 30 procent kroonoppervlak lastig, want dat is er niet meteen. Kijk maar naar de Vinex-wijken. Dertig jaar geleden waar het allemaal sprietjes, nu zijn het volwassen bomen. Je moet niet 20 jaar wachten, maar in ieder geval beginnen met goede groeiplaatsen voor grote bomen aan te leggen.’
Ook privé-tuinen mogen gerust worden meegerekend, waarbij biodiverse tuinen natuurlijk beter scoren dan betegelde tuinen. Coen van Rooyen ziet dat organisaties als Stichting Steenbreek wel iets veranderen, maar Konijnendijk is hier juist minder optimistisch over. ‘Als ik naar mijn eigen buurt in Leidsche Rijn kijk zijn er zeker ‘bubbels’ die groen zijn, maar ik zie ook sociale woningbouwblokken die totaal verpieterd zijn, zowel in privétuinen als in de openbare ruimte. Mensen verharden hun tuin steeds meer, al zijn er ook ‘zachte’ bubbels.’

Feit is ook dat we door de klimaatverandering inheemse boomsoorten verliezen. ‘Het is moeilijker geworden om die te beschermen. In Vancouver verliezen ze iedere warme zomer zeer vele bomen. Ja, we streven naar zoveel mogelijk inheemse biodiversiteit, maar we zullen moeten accepteren dat er hier meer mediterrane soorten komen.’ Hetzelfde geldt voor de stikstofdepositie. De natuur beschermen op hotspots wordt steeds moeilijker, aldus Konijnendijk.
Hij betreurt het daarom dat de landelijke politiek, recent per Kamerbrief van 4 maart van Mona Keijzer (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) geen landelijke groennorm wil opstellen. Gemeenten moeten het maar uitzoeken. Kortzichtig, zegt hij. ‘We hebben sowieso al te maken met een EU-norm in de Natuurherstelwet van tenminste 10 procent boomkroonoppervlak, zelfs in dichtbevolkte steden. Er mag van Brussel ook geen afname van groen zijn. Jammer van Nederland, want Vlaanderen en Engeland bewijzen dat een groennorm helpt. Daar wordt vergroening voorop gesteld. Het kader wordt breder getrokken door een link te leggen met de gezondheidswinst.’
Koplopers
Als Nederlandse steden die aan de weg timmeren noemt Cecil Konijnendijk Arnhem, Den Haag (aandacht voor de bodem), Almere (hoog boomkroonpercentage) en Groningen (masterplan stadsbos, 30 procent boomkroonoppervlak).
Het vergroenen van tuinen en het afkoppelen van de regenpijp zou een korting kunnen geven op de rioolheffing. Gezondheidsverzekeraars zouden aan groen kunnen meebetalen ter promotie van onze gezondheid.
Bewonersparticipatie bij vergroening van de stad blijft ‘superbelangrijk’, aldus de expert. Gemeenten, IVN Natuureducatie en zeker ook projectontwikkelaars en woningcorporaties kunnen meer een rol gaan spelen, ook in het beheer. Het is vaker besproken in het KAN-café, memoreert Coen van Rooyen: het probleem is dat de baten van openbaar groen elders landen dan bij de investeerders ervan. Cecil Konijnendijk noemt als voorbeeld dat in de Verenigde Staten en in België gezondheidsorganisaties al meer meedoen. ‘Het vergroenen van tuinen en het afkoppelen van de regenpijp zou een korting kunnen geven op de rioolheffing. Gezondheidsverzekeraars zouden aan groen kunnen meebetalen ter promotie van onze gezondheid. Bij afwezigheid van een verplichtende norm, zouden gemeenten in contracten met projectontwikkelaars een raamwerk kunnen schetsen met ontwerprichtlijnen volgens de 3+30+300-vuistregel.’
Dit is ook de kernboodschap van Cecil Konijnendijk aan de minister: ‘Toon leiderschap en laat niet alles over aan de gemeenten. Maak duidelijk dat wij als Nationale overheid betrokken zijn en onderdeel zijn van het streven naar meer groen in de stedelijke omgeving. Hanteer toch een nationale groennorm, minstens flexibel toegepast.’
Het volgende KAN Café is op donderdag 3 april, om 13.00 uur. We praten dan met Rens de Boer (BPD) en Ingrid Sloots (Nest Natuurinclusief) over Basiskwaliteit Natuur in gebiedsontwikkelingen.