Waterkwaliteit bij ruimtelijke plannen: een handreiking voor ontwerpers en toetsers - KAN bouwen

Waterkwaliteit bij ruimtelijke plannen: een handreiking voor ontwerpers en toetsers

Dit artikel is geschreven door Rosanne Reitsema (Witteveen+Bos), Eva Nieuwenhuis (Ambient), Tessa van der Wijngaart (STOWA), Gert Dekker (Ambient) en Marloes van der Kamp (Witteveen+Bos) ter publicatie in het vakblad H2O, en met toestemming overgenomen.

Het besef groeit dat waterkwaliteit medebepalend moet zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen, maar in de praktijk is er bij ruimtelijke plannen vaak niet voldoende aandacht voor waterkwaliteit. Daarom is er een handreiking opgesteld met concrete richtlijnen voor inrichting, gebruik en beheer.

De waterkwaliteit in Nederland voldoet op veel plekken niet aan de doelen die daarvoor zijn gesteld en kan verder verslechteren door klimaatverandering en toenemende ruimtelijke druk. Het besef groeit dat het huidige watersysteem tegen zijn grenzen aanloopt en dat dat watersysteem daarom medebepalend zou moeten zijn voor de ruimtelijke ontwikkeling.

In de Omgevingswet die per 1 januari in werking is getreden, is de ‘weging van het waterbelang’ geïntroduceerd, een bepaling die stelt dat er in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het watersysteem. Hoewel er veel relevante aspecten van water in de weging van het waterbelang worden meegenomen (zoals wateroverlast en droogtebestrijding) is er in de praktijk vaak niet voldoende aandacht voor de waterkwaliteit. Verder blijkt dat planontwikkelaars en plantoetsers niet altijd over de benodigde kennis beschikken om waterkwaliteit op een goede en volwaardige manier mee te nemen in ruimtelijke ontwikkelingen.

Daarom is er, vanuit de behoefte van gemeenten en waterbeheerders, een technisch-inhoudelijke handreiking opgesteld voor het ontwerp van ruimtelijke plannen (en waterpartijen) gericht op een goede waterkwaliteit in de gebouwde omgeving [1]. De handreiking is opgesteld met het volgende doel: het meegeven van concrete uitgangspunten voor optimale inrichting van ruimtelijke plannen met waterpartijen, met oog voor waterkwaliteit aan projectontwikkelaars en ontwerpers van nieuwbouwplannen en gemeenten en waterbeheerders die plannen toetsen.

De handreiking voorziet in een set generieke uitgangspunten, gebaseerd op de methodiek van Ecologische Sleutelfactoren [2]. Vervolgens geeft de handreiking een vertaling van deze uitgangspunten naar specifieke richtlijnen voor ontwerp, gebruik, beheer en onderhoud van de waterpartij en de omgeving.

Waterkwaliteit en klimaat
Klimaatverandering leidt in Nederland tot meer opwarming en hitte, meer wateroverlast in de vorm van piekbuien en meer langdurige droogte. Deze veranderingen beïnvloeden het hydrologische regime en de biochemische processen die zich in het water afspelen. Klimaatverandering oefent daarmee druk uit op de waterkwaliteit en beïnvloedt de robuustheid van watersystemen. Dit maakt het extra relevant om bij het ontwerp van een plangebied met een waterpartij aandacht te hebben voor de waterkwaliteit en daarbij rekening te houden met effecten van klimaatverandering. Een eerste stap in de handreiking is om na te denken wat voor type watersysteem het meest geschikt is voor de betreffende locatie, en of een waterpartij op de langere termijn überhaupt wel een duurzame keuze is. De ontwerprichtlijnen in de handreiking zijn erop gericht het watersysteem en het omliggende landschap robuust in te richten en gebruiken, zodat negatieve effecten van klimaatverandering beperkt blijven.

Generieke uitgangspunten
Om goede ontwerprichtlijnen en uitgangspunten voor ruimtelijke ontwikkelingen op te stellen is het essentieel om te begrijpen hoe het regionale (water)systeem functioneert. Om hier inzicht in te krijgen is er in de handreiking gebruik gemaakt van de ecologische sleutelfactoren (ESF’s) voor stilstaande wateren. De ESF’s vormen de belangrijkste voorwaarden die nodig zijn voor een gezond watersysteem. Als deze voorwaarden optimaal zijn kan het watersysteem tegen een stootje.

In totaal zijn er negen ESF’s, die vertaald zijn naar een aantal generieke uitgangspunten voor het ontwerp van een waterpartij en het omliggende plangebied. Deze generieke uitgangspunten vormen het fundament voor de concrete richtlijnen voor ontwerp. In de ESF’s zit een bepaalde volgordelijkheid. Bepaalde voorwaarden (hydrologische- en basisvoorwaarden) moeten eerst op orde zijn, voordat er naar aanvullende voorwaarden kan worden gekeken. Dit wordt verder toegelicht in onderstaand kader.

Ecologische Sleutelfactoren
De ESF’s zijn gestructureerd in vijf categorieën (zie afbeelding 1), waarvan hydrologische voorwaarden en basisvoorwaarden het belangrijkst zijn. ESF 0 (categorie hydrologische voorwaarden) gaat over de beschikbaarheid van water: voor de inrichting van een watersysteem moet er ten eerste voldoende water beschikbaar zijn. ESF 1, 2 en 3 vormen de basisvoorwaarden voor een goede ecologische waterkwaliteit: zij bepalen of er gezien de fysisch-chemische gesteldheid van het water en de bodem ondergedoken waterplanten kunnen groeien, wat weer een belangrijke voorwaarde is voor veel diersoorten. ESF 4, 5, 6 , 7 en 8 (aanvullende voorwaarden en specifieke omstandigheden) bepalen daarnaast tezamen of het systeem op orde is voor een goede ecologische toestand. ESF 9 (context) is bij het opstellen van de uitgangspunten en richtlijnen buiten beschouwing gelaten, omdat deze vooral een basis biedt voor belangenafweging op hoger niveau.

Afbeelding 1. Overzicht van de ecologische sleutelfactoren, met v.l.n.r. de hydrologische voorwaarden (ESF 0), basisvoorwaarden (ESF 1, 2 en 3), aanvullende voorwaarden (ESF 4, 5 en 6), specifieke omstandigheden (ESF 7 en 8) en context (ESF 9)

Hieronder volgt de vertaling van de ESF’s naar generieke uitgangspunten voor ontwerp:

Hydrologische voorwaarden
ESF 0: er is voldoende water beschikbaar. De eerste stap is een analyse van de hydrologie. Als er niet voldoende water is om het watersysteem op peil te houden in droge situaties is het beter om droogvallende infiltratievoorzieningen (bijvoorbeeld een wadi) aan te leggen dan een permanent watersysteem.

Basisvoorwaarden
ESF 1: externe belasting is zo laag mogelijk. In het algemeen geldt dat het goed is om de externe nutriëntenbelasting zo laag mogelijk te houden. Nutriënten kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn uit voedselrijk inlaatwater, of hemelwater dat afstroomt over verhard terrein.
ESF 1: robuustheid van het watersysteem vergroten. In het ontwerp kan de kritische belasting zo hoog mogelijk worden gemaakt. De kritische belasting is de nutriëntenbelasting die een systeem aan kan voordat het omslaat naar een ecologische toestand met veel algen, dus een troebele toestand. Dit kan worden geoptimaliseerd door bijvoorbeeld bepaalde richtlijnen aan te houden voor de dimensionering van het systeem.
ESF 1: reset mogelijk maken. Als een systeem is omgeslagen naar een troebele toestand kan het helpen om het systeem te ‘resetten’ door het tijdelijk (enkele weken) droog te laten vallen.
ESF 2: goed lichtklimaat. Licht tot op de waterbodem is essentieel voor een gevarieerde onderwatervegetatie. Bomen of gebouwen dicht bij het water, of steigers en zonnepanelen op het water kunnen voor te veel beschaduwing zorgen.
ESF 3: geen belasting vanuit de bodem. Te veel nalevering van nutriënten uit de waterbodem naar het oppervlaktewater is ongewenst. Om dit te kunnen beoordelen zijn eerst metingen aan de bodem nodig. Deze kennis kan eventueel aanleiding geven om iets aan te passen aan de bodem die onderwaterbodem zal worden in het ontwerp.

Aanvullende voorwaarden
ESF 4: goede ecologische inrichting. Specifieke soortgroepen die gewenst zijn in het watersysteem hebben verschillende habitatcondities nodig. Veel soorten hebben bijvoorbeeld baat bij een flauw aflopend talud.
ESF 5: verbinding zodat soorten er kunnen komen. Verbinding met andere systemen kan gunstig zijn voor verspreiding van bepaalde soorten, maar het kan nadelig zijn als hierdoor water van slechte kwaliteit wordt ingelaten of als exoten zich kunnen verspreiden.
ESF 6: goed beheer. Een goed beheer is belangrijk voor het functioneren van het watersysteem. Bij te weinig beheer kunnen watergangen dichtgroeien of dichtslibben. Te intensief beheer kan negatieve effecten hebben op de ecologische toestand. Onder ESF 6 valt ook het verdwijnen van waterplanten door ganzenvraat. Dit risico kan worden beperkt door bijvoorbeeld de vegetatie op de oevers zo in te richten en te beheren dat deze onaantrekkelijk is voor ganzen.

Specifieke omstandigheden
ESF 7: geen organische belasting en microbiële verontreiniging. Een hoge organische belasting kan leiden tot problemen met zuurstofloosheid, met vissterfte en stank als gevolg. Daarnaast kan het leiden tot microbiële verontreiniging. Mogelijke bronnen van organische belasting zijn bijvoorbeeld riooloverstorten, foutaansluitingen of bladval van bomen rondom het water.
ESF 8: geen watervervuiling. Milieuvreemde stoffen komen via diverse routes in het water. Hier kunnen ze een grote impact hebben op het waterleven, maar ook mensen.

Concrete richtlijnen voor het ontwerp
De generieke uitgangspunten die zijn beschreven in de vorige paragraaf zijn in de handreiking verder uitgewerkt tot concrete richtlijnen. Ook hier vormt de volgordelijkheid van de ESF’s het vertrekpunt voor de richtlijnen.
De eerste stap is kiezen welk type watersysteem het meest geschikt is. Dit hangt af van de hoeveelheid (zoet) water die beschikbaar is en de nutriëntenbelasting in het gebied. Om deze keuze te maken is er een beslisboom opgesteld, waarbij onderscheid is gemaakt tussen vijf typen watersystemen.
Vervolgens zijn er concrete richtlijnen uitgewerkt voor het ontwerp van een waterpartij en het omliggende plangebied, waarbij is aangegeven welke maatregelen van toepassing zijn bij welk type systeem. De richtlijnen zijn op de volgende manier gestructureerd:

Voor een waterpartij met goede waterkwaliteit is het belangrijk dat niet alleen het watersysteem zelf goed wordt ingericht en beheerd, maar ook de omgeving. Daarom zijn er richtlijnen opgesteld voor zowel het watersysteem als het omliggende plangebied. Het plangebied kan bijvoorbeeld zo ingericht worden dat water goed wordt vastgehouden en kunnen maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat vervuiling het water bereikt.

Er zijn richtlijnen geformuleerd die gaan over het ontwerp van het systeem, maar ook over het gebruik, beheer en onderhoud. Voorbeelden van inrichtingsmaatregelen zijn richtlijnen voor dimensionering van de watergangen en ecologische zones. Richtlijnen voor gebruik gaan bijvoorbeeld over hoe recreatie duurzaam kan worden vormgegeven. Voorbeelden van richtlijnen voor beheer en onderhoud zijn gericht op zaken als peilbeheer, maaibeheer van water- en oeverplanten en baggeren.

Per generiek uitgangspunt zijn maatregelen voor zover mogelijk geordend in vijf typen maatregelen: bronmaatregelen (gericht op het verminderen van nutriëntenbelasting), systeemmaatregelen (gericht op vergroting van de draagkracht van het systeem), interne maatregelen (in te zetten als bron- en systeemmaatregelen voldoende zijn, maar het systeem een laatste duwtje nodig heeft richting de gewenste toestand), symptoommaatregelen (gericht op symptomen van slechte waterkwaliteit in plaats van de oorzaak) en alternatieve maatregelen (in te zetten als een watersysteem met goede waterkwaliteit niet realistisch lijkt). Het uitvoeren van bron- en systeemmaatregelen is het belangrijkst om een robuust watersysteem te realiseren.

Een impressie van hoe in de praktijk vorm kan worden gegeven aan de uitgangspunten is weergegeven in afbeelding 2.

Afbeelding 2. Overzicht van uitgangspunten in de praktijk

Conclusie
De handreiking bij de weging van het waterbelang biedt concrete richtlijnen om bij het ontwerp van een ruimtelijk plan met waterpartij, en het gebruik en beheer ervan, zo goed mogelijk rekening te houden met de waterkwaliteit en negatieve gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Hierbij is het belangrijk om:

  • waterkwaliteit in een vroeg stadium van het ontwerp mee te nemen. Keuzes die worden gemaakt bij de dimensionering van het watersysteem en inrichting van het omringende gebied kunnen grote gevolgen hebben voor de waterkwaliteit. Dit moet van tevoren goed worden uitgedacht.
  • uit te gaan van een systeembenadering. Waterkwaliteit staat niet op zichzelf. Er is samenhang tussen de bodem, waterkwantiteit en waterkwaliteit.
  • te kijken naar lokale omstandigheden met betrekking tot keuze voor een type systeem. Op sommige locaties kan het een uitdaging blijken om een waterpartij te creëren met helder water, zeker als daar effecten van klimaatverandering bij komen. Er kan bijvoorbeeld sprake zijn van zoute kwel, een voedselrijke bodem of het kan moeilijk blijken om in tijden van droogte voldoende water aan te voeren. Door hier tijdig naar te kijken kunnen er passende maatregelen worden bedacht, of kan er besloten worden dat het niet realistisch is om een waterpartij aan te leggen. Dit voorkomt grote problemen in de toekomst.

In de richtlijnen in de handreiking zit een bepaalde hiërarchie, net als in de ESFs. Het is essentieel om eerst bepaalde basisvoorwaarden op orde te hebben voordat er naar verdere inrichting kan worden gekeken. Er moet prioriteit worden gegeven aan richtlijnen die horen bij ESF 0 (hydrologische voorwaarden), 1 (productiviteit water), 2 (lichtklimaat) en 3 (productiviteit bodem). Verder zijn richtlijnen ingedeeld in bepaalde maatregeltypen. Het uitvoeren van bron- en systeemmaatregelen is het belangrijkst voor het realiseren van een robuust watersysteem.

Meer informatie over de handreiking bij de weging van het waterbelang is te vinden via STOWA.

REFERENTIES

  1. Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (2023). Handreiking weging van het waterbelang voor waterkwaliteit. STOWA 2023-39.
  2. STOWA (2023). Ecologische Sleutelfactoren voor stilstaande wateren.