Klimaatadaptief bouwen: ‘Het glas is zich mooi aan het vullen’
Dit artikel verscheen eerder op klimaatadaptatienederland.nl
Klimaatadaptief bouwen staat steeds meer op het netvlies van overheden en bedrijven. Drie jaar geleden maakte provincie Zuid-Holland een sprong voorwaarts met het Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Hoe staat het daar nu mee, en hoe ver zijn de andere regio’s? Een gesprek met Sander van der Wal van adviesbureau &Flux.
Minder wateroverlast, minder hittestress, minder schade door langdurige droogte en bodemdaling, meer biodiversiteit. Dat zijn de doelen bij nieuwbouw en herontwikkeling zoals afgesproken in het Zuid-Hollandse Convenant Klimaatadaptief Bouwen. Eerste resultaten zijn een gezamenlijk programma van eisen, een procesleidraad en een overzicht van technische en economische mogelijkheden via bouwadaptief.nl. Provincie, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke organisaties, bouwbedrijven en projectontwikkelaars zijn vertegenwoordigd in het Convenant.
“Ook in andere regio’s zijn er dergelijke initiatieven”, vertelt Sander van der Wal van &Flux, die als adviseur betrokken is bij enkele daarvan. “Bijvoorbeeld de Intentieovereenkomst Klimaatbestendige Nieuwbouw van de Metropoolregio Amsterdam en de regionale afspraken Klimaatrobuuste Gebouwde Omgeving van de provincie Utrecht. Dan is er het recente briefadvies van de Deltacommissaris over klimaatadaptief bouwen, opgesteld in opdracht van de ministeries van BZK en IenW. En ook Gelderland is een eind op weg.”
Glas half vol
Toen de provincie Zuid-Holland in 2018 haar Convenant presenteerde, was klimaatadaptief bouwen nog een relatief nieuw thema. Van der Wal: “Nog lang niet iedereen was overtuigd van de urgentie en er waren nog weinig inspirerende voorbeelden. Dat station zijn we inmiddels wel gepasseerd. Het onderwerp staat steeds hoger op de agenda en mensen zijn er steeds meer van doordrongen – ofwel omdat ze er zelf mee te maken krijgen, ofwel omdat ze er vrijwel dagelijks in de krant over lezen.”
Gebeurt er voldoende, en gaat het snel genoeg? “Voor mij is het glas halfvol”, antwoordt Van der Wal, “en het is zich mooi aan het vullen. Er gebeurt steeds meer, steeds beter, steeds vaker, steeds mooier. Maar de andere helft van dat glas moet natuurlijk ook nog vol.”
De provincie Zuid-Holland is een heel eind op weg en inspireert nu andere regio’s. “De regio’s staan voor dezelfde opgaven. Ze zoeken elkaar op en delen hun ambities en inzichten. Overheden realiseren zich: dit is niet alleen aan ons, maar ook aan bouwers en groenontwikkelaars. We moeten samen optrekken.”
Waardestijging
Een belangrijk punt van aarzeling zijn nog altijd de kosten. Klimaatadaptieve maatregelen kosten geld. “We hebben net een verkenning uitgevoerd”, vertelt Van der Wal, “waarin we die kosten hebben berekend. Het gaat per huis om een relatief klein bedrag ten opzichte van de woningprijs, maar het is wel geld dat op tafel moet komen. Bouwers vragen zich af: kunnen wij die investering terugverdienen? We weten nu dat het antwoord soms ‘ja’ kan zijn, bijvoorbeeld door via groene maatregelen veel kwaliteit aan de leefomgeving toe te voegen.”
Als je klimaatadaptatie op een slimme manier meeneemt in het hele ontwerp- en bouwproces, kunnen de meerkosten beperkt blijven. En een hoogwaardiger leefomgeving kan zich vertalen in een waardestijging. Kopers zijn bereid daarvoor te betalen, weet Van der Wal. Als je dat inzichtelijk maakt, dan zijn bouwers bereid die investeringen te doen. “Ze willen het zelf ook graag. Ze hebben toch een bepaalde beroepseer: ze willen graag mooi en kwalitatief goed werk afleveren. Ik proef geen onwil. In tegendeel, ik heb zelfs de indruk dat de markt soms sneller wil dan de overheid.”
Level playing field
Dat brengt Van der Wal bij de uitdagingen die er nog altijd zijn. Gemeenten en waterschappen zijn weliswaar goed op weg met hun stresstesten en risicodialogen, sommige zelfs al met uitvoeringsagenda’s, maar daarin zijn er nog veel onderlinge verschillen. “Sommige hebben meer, minder, of andere regels”, zegt Van der Wal. “Ook de ambities en de doelen zijn vaak verschillend. Dat is lastig, want dan weten burgers en bedrijven niet waar ze aan toe zijn.”
Het zou de markt helpen bij het investeren en nieuwe innovaties ontwikkelen als er landelijk meer eenheid was: een level playing field, zoals Van der Wal het uitdrukt. “De Unie van Waterschappen, het Interprovinciaal Overleg en de Vereniging Nederlandse Gemeenten onderzoeken nu in hoeverre dit echt speelt in Nederland. En wat is dat dan, een level playing field? Hoe zorg je ervoor dat je wél uniformiteit biedt, maar toch ruimte biedt voor lokaal maatwerk?”
Lokaal invullen
Dat kan een spanningsveld zijn, maar dat hoeft niet. Er is inmiddels veel ervaring opgedaan met hoe je die puzzel kunt leggen. Van der Wal: “Je begint bij het vastleggen van je doelen op het gebied van hitte, wateroverlast, droogte, bodemdaling. Dan beschrijf je via welke prestaties je die doelen zou kunnen halen. Maar welke maatregelen daar precies bij horen, dat moet je dan lokaal invullen, op basis van jouw stresstest. Je moet geen problemen willen oplossen die er niet zijn.”
Van der Wal is benieuwd naar de uitkomsten van die landelijke verkenning. Die hoeven niet per se te leiden tot nieuwe convenanten, benadrukt hij, maar leveren hopelijk wel een aantal hoofdlijnen op voor toekomstige initiatieven. “Bijvoorbeeld rond de vraag: wie betaalt wat, en hoe gaan we dat organiseren?”
Tijdshorizon
Dan is er nog een bottleneck op lokaal niveau: bij veel kleinere gemeenten speelt er capaciteitsgebrek. “Het is niet alleen een kwestie van tijd en mankracht, maar ook van expertise”, merkt Van der Wal op. “Daar zou je iets aan kunnen doen met betere samenwerkingsstructuren.” De sleutel zit hem vaak in het koppelen van opgaven: als je toch een wijk gaat renoveren, of riolering gaat vernieuwen, kun je klimaatadaptieve maatregelen ermee combineren.
Tot slot is er het spanningsveld van de tijdshorizon. Huidige maatregelen zijn geformuleerd om ervoor te zorgen dat Nederland in 2050 klimaatrobuust is ingericht. “Maar wat we nu nieuw gaan bouwen, heeft een levensduur die daar ver overheen gaat”, zegt Van der Wal. “Dan kun je je afvragen: hebben we alle kwetsbaarheden voldoende in beeld? En hebben we de lat eigenlijk wel hoog genoeg gelegd?”