Natuur en woningen in hoge dichtheid combineren, KAN dat? - KAN bouwen

Natuur en woningen in hoge dichtheid combineren, KAN dat?

Verslag van het KAN rondetafelgesprek tijdens de PROVADA – door Paul Diersen

Er ligt een flinke opgave om binnenstedelijk veel woningen te bouwen in hoge dichtheden, maar ook om meer natuur en biodiversiteit te realiseren. Gaat dat samen? Welke vragen vergen dan antwoord? Verslag van een rondetafelgesprek tijdens PROVADA.

Natuur in binnenstedelijke gebieden gaat over verschillende schaalniveaus. Van klein en privé, naar collectieve hoven, tot grotere groenstructuren zoals stadparken. Die moeten ecologisch in elkaar overlopen om samen een groter geheel te vormen. Of zoals Gerwin de Vries, landschapsarchitect en eigenaar van Flux landscape architecture het zegt: “We zien nét iets te vaak fragmentatie in groene ideeën, waardoor die biotoop niet ontstaat.”

Ook belangrijk: gebiedsontwikkelaars zouden moeten experimenteren met eigendoms- en beheervormen die niet alleen over vastgoed, maar óók over groen gaan. “Omdat de overheid steeds minder middelen en capaciteit heeft om hierin een grote rol te spelen”, zegt Esther Agricola van gebiedsontwikkelaar BPD.

De samenvattende vragen voor een vervolgsessie

  • Is er een optimale dichtheid?
  • Hoe zorg je voor robuuste natuur? En hoe realiseer je verwilderde natuur, die minder beheer vergt?
  • Hoe beheer je dat, en hoe exploiteer je dat?
  • Landschappelijk ontwikkelen: kan de ontwikkelaar nog een schaalniveau hoger, met aandacht voor groen, maar ook water en bodem?
  • Monitoring. Hoe?

Dit zijn enkele lessen uit het rondetafelgesprek dat het KAN Platform op dinsdag 11 juni hield tijdens PROVADA. Aanleiding voor dat gesprek: er ligt een enorme opgave voor de woningbouwproductie, maar ook de opgave om meer natuur en biodiversiteit te realiseren in binnensteden. Beide opgaven kosten schaarse vierkante meters. Hoe los je dat op?

MerwedeLAB
Programmaleider Claudia Bouwens heeft naast De Vries en Agricola ook Mirjam Schmüll, programmamanager van MerwedeLAB, uitgenodigd om hierover mee te praten. Zij legt uit hoe beide ambities samengaan bij de ontwikkeling van de nieuwe Utrechtse stadswijk Merwede.

Vijftig procent van die nieuwe wijk wordt groen. De ontwikkelaars streven naar een Merwede-biotoop, met doelsoorten als de huismus, de egel, de tjiftjaf en de gierzwaluw. Belangrijker echter: het gaat om de combinatie, zo stelt Schmüll. “Om impact te maken op de biodiversiteit moeten we eenzelfde strategie op wijkschaal doorvoeren. Alleen met grote aaneengesloten groengebieden maken we het verschil.”

De aanpak? “Van een mooie wollige omschrijving hebben we een hele concrete vertaling gemaakt op stadswijkniveau. Hoeveel doelsoorten, hoeveel struiken en hoeveel nestplekken voor welke dieren zijn er nodig? Dat hebben we terugvertaald naar een handreiking voor de ontwikkelaars. Dat maakt dat je heel concreet aan de opgave kan werken.”

Er is bovendien een ecoloog betrokken ter ondersteuning van de ontwikkelaars en er wordt gemonitord of de plannen ook daadwerkelijk zo uitpakken als bedacht, om indien nodig bij te sturen en te leren voor toekomstige gebieden. MerwedeLAB blijft om die reden tien jaar bestaan.

De dichtheid van Merwede is 400 woningen per hectare. Om 50% groen te kunnen realiseren is een autovrije wijk een randvoorwaarde.

De Vries werkt aan de Binckhorst in Den Haag en het Hoefkwartier in Amersfoort, beide met een dichtheid van 150 woningen per hectare. “Een mooie dichtheid om ook kwaliteit te maken in de openbare ruimte.”

Wat voor hem duidelijk is: dicht en compact bouwen is in essentie een duurzame keuze, omdat je effectief ruimte gebruikt. “Daarmee voorkom je dat die stad steeds verder uitspreidt en langzaam het landschap opeet.”

Robuuste natuur in de stad
Ook Agricola vindt de compacte stadsgedachte belangrijk, maar constateert dat “de enorme verdichting die we nu maken, de stad wel tot het uiterste tergt.”

Zij refereert aan de monitor van de stad Utrecht, waaruit blijkt dat het groen in 2023 is afgenomen in de stad, en haar ervaring als voorzitter van de Welstandcommissie van Rotterdam. “Waar we een enorme doorbraak zagen in plannen met groen op de gevels en groen op de daken. Echt fantastisch, maar kwalitatief soms niet goed en niet heel hoogwaardig, en soms zelfs een beetje onzin.”

Haar punt van zorg is dan ook: gebeurt er ook voldoende op het hoge schaalniveau van stedelijk groen, grote stadsparken en grote groenstructuren? Oftewel: zijn alle groene plannen robuust genoeg op de lange termijn?

De Vries ziet dat risico ook en legt uit hoe hij die samenhang zoekt in zijn plannen. Concrete eisen – zoals 8 m2 groen per woning – in combinatie met de schaal van gebiedsontwikkeling bieden bijvoorbeeld veel kansen om een stadspark te maken en dat te combineren met netwerken van groene straten, gevels, daken en hoven. Natuur op de verschillende schaalniveaus dus.

Wat hem betreft is de concrete vertaling die bij Merwede is gemaakt daarom een goed idee. “Het is interessant als de bouwer of ontwikkelaar simpele tools krijgt aangereikt over welke struik je in welk hofje of binnentuin moet zetten, waardoor het bij elkaar opgeteld groter wordt. Je ziet toch net iets te vaak fragmentatie in leuke groene ideeën waardoor die biotoop niet ontstaat.”

Eigendom en beheer
Wie er aan de lat staat om dit alles te initiëren, wil Claudia Bouwens weten. De gemeente of de commerciële ontwikkelaar? Agricola: “We komen uit de traditie dat de overheid alles in eigendom en beheer had. Met deze verdichting en vergroening schuiven we meer naar private partijen die opdracht hebben om in hun eigen blokken en ook in eigen beheer een groenopgave te realiseren. Daar zit een enorme kwetsbaarheid in.”

Bij Merwede is dat – openbaar: gemeente, binnentuinen: private partijen – ook het uitgangspunt, laat Schmüll desgevraagd weten. “We kijken wel of het slimmer kan en we van elkaars capaciteiten gebruik kunnen maken.”

We moeten onderzoeken welke beheerconstructies er zijn en welke exploitatiemodellen daaronder zitten, die niet alleen over het vastgoed gaan, maar ook over het groen.

Wat Agricola betreft zouden gebiedsontwikkelaars meer kunnen experimenteren met eigendoms- en beheervormen. “Ik denk dat we wel moeten, omdat de overheid steeds minder middelen en capaciteit heeft om hierin een grote rol in te spelen. We moeten onderzoeken welke beheerconstructies er zijn en welke exploitatiemodellen daaronder zitten, die niet alleen over het vastgoed gaan, maar ook over het groen.”

BPD wil er een stapje verder in gaan bij gebiedsontwikkeling en pleit voor ‘landschappelijk ontwikkelen’, waarbij aandacht is voor groen, maar ook water en bodem. In samenspraak met partijen als Staatsbosbeheer en het waterschap. “Omdat je niet kan negeren hoe die systemen uitwerken in je gebiedsontwikkeling: denk aan piekbelasting, waterberging en biodiversiteit.”

Verwildering als beheerstrategie
Vragen waarmee ze zelf nog worstelen in de opgave? De Vries wil iets agenderen waar hij zelf “nog niet helemaal uitkomt”. Er moeten meer vierkante meters groen bij. Tegelijkertijd zijn afdelingen beheer bij gemeenten ingericht op gras en bomen. Hand in eigen boezem eerst: wellicht dat zijn beroepsgroep “te tuinig” ontwerpt. Hij oppert de bosbouw als voorbeeld te nemen en te kiezen voor een verwilderingsstrategie. “Dat vraagt minder beheer van de gemeente. Die kan dat allemaal niet meer doen.”

Agricola ziet graag dat de uitvoeringskennis en beheerkennis terugkeren aan tafel bij beleidsmakers. “We zien dat in gemeenten kennis van de hoveniers en beheerders en onderhoudsmensen is weggedruppeld. Dat moet weer terug, want het is de sleutel om dit op lange termijn succesvol te doen.”

Schmüll tot slot maakt zich hard voor monitoring, om te leren van de praktijk en die kennis te vertalen naar (nog) betere plannen voor de toekomst.